Jeremiah 11

1Het woord, dat tot Jeremia geschied is, van den Heere, zeggende: 2Hoort gijlieden de woorden dezes verbonds, en spreekt tot de mannen van Juda, en tot de inwoners van Jeruzalem;
 Hoort Gij Jeremia, en andere van mijn vrome profeten en priesters, die nog onder het volk overig zijt, [gelijk sommigen dit nemen] hoort dit en draagt het daarna het volk voor.
,
 mannen Hebreeuws, man. Zie boven Jer 4:3 ; alzo onder vs.9.
3Zeg dan tot hen: Zo zegt de Heere, de God Israëls: Vervloekt zij de man, die niet hoort de woorden dezes verbonds.
 Zeg dan Gij Jeremia.
,
 man, Dat is de mens, of een ieder; gelijk Psa 1:1 , en elders dikwijls. Zie Job 12:10 .
,
 hoort Dat is, die de wet Gods niet gehoorzaam is.
4Dat Ik uw vaderen geboden heb, ten dage als Ik hen uit Egypteland, uit den ijzeroven, uitvoerde, zeggende: Zijt Mijner stem gehoorzaam, en doet dezelve, naar alles wat Ik ulieden gebiede; zo zult gij Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn;
 ijzeroven, Zie Deu 4:20 .
,
 stem Dat is, woorden, geboden.
,
 dezelve, Te weten woorden des verbonds, gelijk vs.3, en onder vs.6.
,
 volk zijn, Gelijk boven Jer 7:23 .
5Opdat Ik den eed bevestige, dien Ik uw vaderen gezworen heb, hun te geven een land, vloeiende van melk en honig, als het is te dezen dage. Toen antwoordde ik en zeide: Amen, o Heere!
 vloeiende Zie Exo 3:8 .
,
 Amen, Zie Num 5:22 ; Deu 27:15 .
6En de Heere zeide tot mij: Roep al deze woorden uit in de steden van Juda, en in de straten van Jeruzalem, zeggende: Hoort de woorden dezes verbonds, en doet dezelve. 7Want Ik heb uw vaderen ernstiglijk betuigd, ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde, tot op dezen dag, vroeg op zijnde en betuigende, zeggende: Hoort naar Mijn stem!
 ernstiglijk Hebreeuws, betuigende betuigd.
,
 ten dage Dat is, van den tijd aan.
,
 vroeg Zie boven Jer 7:13 .
8Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar hebben gewandeld, een iegelijk naar het goeddunken van hunlieder boos hart; daarom heb Ik over hen gebracht al de woorden dezes verbonds, dat Ik geboden heb te doen, maar zij niet gedaan hebben.
 goeddunken Zie Jer 2:17 .
,
 hunlieder Het boze hart van allen.
,
 heb Ik Dat is, zal Ik zekerlijk over hen brengen.
,
 woorden Te weten de bijgevoegde dreigementen, dat is gedreigde straffen; zie daarvan Lev 26 , en Deu 28 .
9Voorts zeide de Heere tot mij: Er is een verbintenis bevonden onder de mannen van Juda, en onder de inwoners van Jeruzalem.
 verbintenis Ligue, samenzwering, om kwaad te doen, regelrecht strijdende tegen het verbond, dat zij met mij gemaakt en bezworen hebben.
10Zij zijn wedergekeerd tot de ongerechtigheden hunner voorvaderen, die Mijn woorden geweigerd hebben te horen; en zij hebben andere goden nagewandeld, om die te dienen; het huis Israëls en het huis van Juda hebben Mijn verbond gebroken, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb.
 voorvaderen, Die in de woestijn, en voorts in de volgende tijden, ongehoorzaam geweest zijn.
,
 zij hebben Als boze nakomelingen van hun boze voorvaders.
,
 gebroken, Of, vernietigd.
,
 gemaakt heb Zie Gen 15:17-18 .
11Daarom zegt de Heere alzo: Ziet, Ik zal een kwaad over hen brengen, uit hetwelk zij niet zullen kunnen uitkomen; als zij dan tot Mij zullen roepen, zal Ik naar hen niet horen.
 kwaad Dat is, straf, ongeluk, ellende, enz. gelijk vs.12.
,
 uitkomen; Dat is, zichzelven daaruit redden; vergelijk Mic 2:3 .
12Dan zullen de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem henengaan, en roepen tot de goden, dien zij gerookt hebben; maar zij zullen hen gans niet kunnen verlossen ten tijde huns kwaads.
 gans niet Hebreeuws, verlossende niet verlossen.
,
 kwaads Dat ik over hen brengen zal, vs.11; alzo vs.14, 17, 23.
13Want naar het getal uwer steden zijn uw goden geweest, o Juda! en naar het getal der straten van Jeruzalem hebt gijlieden altaren gesteld voor die schaamte, altaren om den Baäl te roken.
 naar Gelijk boven Jer 2:28 .
,
 schaamte, Dat is, den schandelijken afgod Baäl; zie boven Jer 3:24 .
14Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op; want Ik zal niet horen, ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij zullen roepen.
 Gij dan, O Jeremia.
15Wat heeft Mijn beminde in Mijn huis te doen, dewijl zij die schandelijke daad met velen doet, en het heilige vlees van u geweken is? Wanneer gij kwaad doet, dan springt gij op van vreugde.
 Wat heeft Vergelijk de manier van spreken met 2Sa 16:10 , en de aantekening aldaar.
,
 beminde Te weten, dit volk, [het Hebreeuwse woord staat in het mannelijk geslacht, maar de volgende woorden in het vrouwelijke] dat zich alzo noemt, of er op beroemt dat het mijn bemind volk is; of, God noemt hen zo, niettegenstaande hunne ondankbaarheid, vanwege zijn verbond, dat Hij met hen en hunne vaderen gemaakt, en de weldaden, die Hij hun bewezen had; vergelijk onder Jer 12:7-8 ; Rom 3:3 , en Rom 11:28 . Sommigen verstaan hierdoor den profeet Jeremia en andere dienstknechten van God, die dagelijks in den tempel tot dit boze volk profeteerden; vergelijk boven Jer 7:2 ; alsof God zeide: Wat hebben mijne knechten meer in den tempel bij dit wederspannig volk te doen om hen te onderwijzen, of voor hen te bidden? Zie vs.14.
,
 Mijn huis Den tempel; alsof God zeide: Wat lopen zij veel in den tempel, daar zij toch zo vol van alle boosheid zijn?
,
 zij Versta, de dochter mijns volks, of de stad Jeruzalem, dat is de inwoners.
,
 schandelijke Anders: grove schandelijkheid, omdat het Hebreeuwse woord, betekenende een gruwelijk feit, of aanslag [zie Pro 31:16 ] , hier ene letter meer heeft dan gewoonlijk, dienende tot verzwaring van de betekenis; vergelijk Psa 3:3 . Versta hierdoor de gruwelijke afgoderij, waarvan vs.13, enz.
,
 met Te weten met vele afgoden, gelijk boven vs.13; of men kan het duiden op de menigte of groten hoop dergenen, die deze gruwelen bedreven, aldus: Dewijl velen hunner deze schandelijke daad bedrijven; sommigen stellen in plaats van met vele, [ja zelfs] de groten; vergelijk Eze 8:11 , en Eze 23:39 .
,
 het heilige vlees Hebreeuws, het vlees der heiligheid, of des heiligdoms, zijn van u geweken, of zullen van u wijken. Gelijk het woord vlees bij ons in het getal van velen niet gebruikelijk is, alzo wordt het ook in den Hebreeuwsen Bijbelsen tekst niet meer dan eens [ Pro 14:30 ] in het getal van velen gebruikt. De zin is: Al uwe offeranden, o Jeruzalem, deugen niet meer, gij doet geen heilig offer meer, omdat gij alles met uwe boosheid ontheiligt. Sommigen verstaan het aldus: Dat God hen dreige, de tijd is voorhanden dat zij, om hunne goddeloosheid gestraft en uit hun land verjaagd zijnde, in den tempel niet meer zullen kunnen komen, noch offeren, noch hun vrolijke maaltijden van het vlees der offeranden houden, gelijk zij nu deden, doch met een gruwelijke ontheiliging van Gods heilige inzettingen, waarom hen God uit zijn huis en land verstoten zou. Sommigen verstaan door het heilige vlees de oprechte Israëlieten, die uitwendig en inwendig besneden waren.
,
 Wanneer Of, want [in] uwe boosheid, enz. Anders: wanneer uw kwaad; [dat is, uwe straf, ellende voorhanden is, of door mijne profeten voorzegd of gedreigd wordt] dan verheugt gij u; dat is, gij veracht mijne dreigementen zozeer, dat gij ook, als tot mijn spijt, des te meer vreugde bedrijft, om te tonen dat gij er niet op past.
16De Heere had uw naam genoemd een groenen olijfboom, schoon van liefelijke vruchten; maar nu heeft Hij met een geluid van een groot geroep een vuur om denzelven aangestoken, en zijn takken zullen verbroken worden.
 liefelijke Hebreeuws, vrucht van gedaante.
,
 geroep Vergelijk Eze 1:24 .
,
 vuur Versta, de verwoesting, het verderf en de vertering van land en lieden, door de Babyloniërs.
,
 denzelven Olijfboom. Anders: een vuur heeft zijne bladeren aangestoken.
,
 takken Of, scheuten, loten, spruiten.
,
 zullen Anders: zullen zij verbreken.
17Want de Heere der heirscharen, Die u heeft geplant, heeft een kwaad over u uitgesproken; om der boosheid wil van het huis Israëls en van het huis van Juda, die zij onder zich bedrijven, om Mij te vertoornen, rokende den Baäl.
 geplant, Als een olijfboom, gelijk in vs.16 gezegd is.
,
 kwaad Het verderf door de Babyloniërs.
,
 te vertoornen, Of, tot toorn te verwekken.
18De Heere nu heeft het mij te kennen gegeven, dat ik het wete; toen hebt Gij mij hun handelingen doen zien.
 HEERE Als ik in eenvoudigheid mijn beroep waarnam, volgens Gods last, en op geen kwaad dacht.
,
 hebt Gij Dit spreekt Jeremia tot God, dien hij als getuige neemt, dat hij hier van niets spreekt uit menselijke onderstellingen of meningen, maar alleen uit de goddelijke openbaring, door een gezicht. Vergelijk onder Jer 24:1 .
19En ik was als een lam, als een os, die geleid wordt om te slachten; want ik wist niet, dat zij gedachten tegen mij dachten, zeggende: Laat ons den boom met zijn vrucht verderven, en laat ons hem uit het land der levenden uitroeien, dat zijn naam niet meer gedacht worde.
 om te slachten; Ter slachting, om geslacht te worden, dat men hem slachte.
,
 gedachten Dat is, boze aanslagen en praktijken tegen mij voorhanden.
,
 den boom Te weten den profeet Jeremia met zijne leer en profetie.
,
 vrucht Hebreeuws eigenlijk, brood; dat is spijs, en voorts vrucht, als die ter spijs dient.
,
 land Zie Psa 27:13 .
20Maar, o Heere der heirscharen, Gij rechtvaardige Rechter, Die de nieren en het hart proeft! laat mij Uw wraak van hen zien; want aan U heb ik mijn twistzaak ontdekt.
 rechtvaardige Hebreeuws, rechter der gerechtigheid, of die gerechtigheid richt.
,
 nieren De innerlijkste en verborgen gedachten en bewegingen; zie Job 19:27 ; Psa 7:10 .
,
 van hen zien; Die Gij van hen zult nemen, of aan hen doen.
,
 ontdekt Als mijn advokaat en rechter voorgedragen en bevolen.
21Daarom, zo zegt de Heere van de mannen van Anathoth, die uw ziel zoeken, zeggende: Profeteer niet in den Naam des Heeren, opdat gij van onze handen niet sterft.
 Anathoth, Zie boven Jer 1:1 .
,
 ziel zoeken, Naar uw leven staan; zie Exo 4:19 ; 2Sa 4:8 .
22Daarom, zo zegt de Heere der heirscharen: Ziet, Ik zal bezoeking over hen doen: de jongelingen zullen door het zwaard sterven, hun zonen en hun dochteren zullen van honger sterven.
 bezoeking Dat is, hen straffen; zie Gen 21:1 .
23En zij zullen geen overblijfsel hebben; want Ik zal een kwaad brengen over de mannen van Anathoth, in het jaar hunner bezoeking.
 overblijfsel Dat is, niemand zal er van overblijven, zij zullen allen omkomen en uitgeroeid worden. Welverstaande, zo zij zich niet bekeren.
,
 het jaar Of, [te weten] het jaar hunner bezoeking; dat is, hunner straf; alzo onder Jer 23:12 , enz.
Copyright information for DutSVVA